Koken

Het doel van koken is het zachter en lichter verteerbaar maken (garen) van ingrediėnten. Je maakt gebruik van een kookvloeistof waarbij de temperatuur niet boven de 100°C kan komen. Koken is een techniek waarbij je het product op een gemakkelijke manier in ruime vloeistof gaart bij een temperatuur die tussen de 95°C en 100°C ligt. Wanneer je de vloeistof snel aan de kook wilt laten komen, maak je gebruik van een deksel.

Om te koken heb je in ieder geval een pan een vork en een warmtebron nodig. In de praktijk leer je hoe je op de juiste manier kookt.
We behandelen hier alleen de stappen die je volgt bij het uitvoeren van deze techniek.

Beschrijving van de stappen om aardappelen te koken.
  1. Verzamel je gereedschap, materiaal en ingrediėnten.
  2. Snij de aardappel in gelijkmatige stukken.
  3. Voeg net voldoende koud water en wat zout toe.
  4. Breng de aardappelen aan de kook en laat ze koken.
  5. Controleer de gaarheid met een vork.
  6. Giet het hete kookvocht van de aardappelen (van je) af.
  7. Laat de aardappelen 'droogstomen' op een laag vuur.
Waar moet je op letten?
Je moet er bij koken van aardappelen op letten dat je:Omdat producten verschillend zijn is ook de manier waarop je iets kookt niet altijd dezelfde. We behandelen een aantal producten en leggen uit hoe je deze producten kookt.
In de praktijkmap kun je bij kaarten 64, 66, 67 en 68 zien hoe je verschillende producten kookt.



Eieren
Je kunt alle soorten eieren koken. Hele eieren zet je op met koud water.
Als de temperatuur te sterk wisselt, kunnen de eierschalen barsten.
Je kunt azijn en zout aan het kookwater toevoegen om het uitlopen van eiwit tegen te gaan. De kooktijd is afhankelijk van de gewenste gaarheid, de grootte van het ei en het soort ei. Na het koken laat je de eieren 'schrikken' in koud water. De schaal laat dan los van het eiwit waardoor je het ei beter kunt pellen.
Rijst
Rijst kun je koken in verschillende vloeistoffen. Bijvoorbeeld in water voor het bereiden van witte rijst, in melk voor de bereiding van rijstpudding en in bouillon voor pilav of risotto. Je moet de rijst voor het koken goed wassen om het losse zetmeel te verwijderen. De verhouding rijst tot vocht is afhankelijk van de rijstsoort. Als er volgens receptuur suiker verwerkt wordt, dan voeg je de suiker op het einde van de bereiding toe. Als je de suiker aan het begin van de bereiding toevoegt, vormt zich om de rijstkorrel een stroopje.
De rijst kan dan geen vocht meer opnemen en wordt dus niet gaar.
Meelspijzen
Meelspijzen kook je in ruim water met zout en een scheutje olie. De olie voorkomt dat de meelspijzen aan elkaar plakken. De meelspijs kook je ''beetgaar' en daarna giet je het water af. Na het afgieten breng je de meelspijs op smaak. Gekookte meelspijzen kun je direct serveren.

Groenten
Groene groenten moet je ą la minute verwerken om te voorkomen dat ze verkleuren. Bij het koken van bladgroenten gebruik je zeer weinig of 'aanhangend water'. De bladgroenten serveer je na het koken direct omdat ze snel hun structuur verliezen en papperig worden.
Witte groenten, die bruin kunnen verkleuren zoals tuinbonen, knolselderij en champignons, kun je in vocht met een klein beetje citroensap koken.
Dit zorgt ervoor dat de groenten niet bruin verkleuren.

Gekookte groenten, die niet direct worden verwerkt in een gerecht, moet je in het kookvocht af laten koelen. Door de groenten in het kookvocht af te laten koelen, voorkom je dat ze uitdrogen en verkleuren.
Maar je moet wel rekening houden met het doorgaren!
Deze werkwijze pas je toe bij stevige of harde groenten die niet snel uit elkaar kunnen vallen, zoals worteltjes, asperges en venkel.